Sprookjes in het Bergmolenbos

Sprookjesbos Bergmolenbos

Sprookjes in het Bergmolenbos

Wist je dat het Bergmolenbos een sprookjesbos is? 

Zoek de houten sculpturen van De Elfenkoningin en De Toverhoed langs het grindpad en beluister de betoverende verhalen van Romain Decommere uit het boek 'Roeselare in sprookjes'. Je vindt de sculpturen nabij de ingang van het bos aan de parking in de Babilliestraat.

De Elfenkoningin

Beluister hier het verhaal van De Elfenkoningin.

Het was een zomerse vakantiedag. Moeder en vader waren uit werken. Oma en opa waren kinderoppas. Oma was in huis aan het strijken en opa zat op het terras in de tuinzetel met zijn strooien hoed op de neus en de krant op zijn schoot in te dutten.

Ontvoerd

Marie was vlakbij opa aan het spelen met het elfenkasteel. Terwijl ze speelde met haar elfenpopjes zag ze plots dat haar lievelingself haar wenkte, alsof hij wilde dat ze dichterbij kwam. Toen ze dat deed hoorde ze heel vaag een stemmetje. Ze kon niet verstaan wat hij zei. Marie liep vlug in huis om een rolletje papier te halen. Dat hield ze met het ene uiteinde aan haar oor en het andere uiteinde dicht bij de elf. Toen hoorde ze hem roepen dat hij haar nodig had. Er was een grote ramp in het elfenrijk gebeurd. “Wat kan ik doen?”, vroeg Marie. De elf beval om hem op te nemen en heel lichtjes op zijn vleugels te blazen. Toen Marie voorzichtig op zijn vleugeltjes blies krinkelde plots een wolkje gouden sterrenstof in de lucht dat op Marie neerdaalde. Meteen begon Marie te krimpen tot ze even klein was als de elfjes van haar elfenkasteel. Alle elfjes kwamen in beweging en kon ze hen allemaal horen en begrijpen. De elf vertelde dat de elfenkoningin ontvoerd was en de elfenkoning en het volledige koninkrijk in paniek waren. Marie wilde helpen maar niemand wist waar de koningin was of wie haar had ontvoerd.

Marie snelt te hulp

Doordat Marie nu zo klein was, leek de tuin wel een reusachtig oerwoud met allemaal enorme struiken en heel hoge bomen. Hoe kon zij daarin een spoor vinden van de koningin of haar ontvoerder? Toen ze begon te zoeken kwam haar dwergkonijntje dichterbij en zei dat hij haar kon helpen. “Maar jij kunt praten!”, schrok Marie. “Natuurlijk kan ik dat.” zei het konijn. “Door de betovering kun je mij verstaan. Klim maar op mijn rug, dan gaan we samen de hele tuin doorzoeken.”. Marie sprong op de rug van het konijn en ze sprongen de tuin door. Ze zochten overal, onder de struiken, tussen het gras, in elk gaatje of putje, maar nergens een spoor van de koningin. "(Zucht) Zo komen we nergens." dacht Marie, "We hebben hulp nodig en ik ken iemand die ons kan helpen: Dorien, de stadsfee. Maar hoe kan ik haar bereiken?".

Ondertussen waren nog andere tuinbewoners zoals de mussen, de veldmuizen, de mol en de merels komen horen wat er gebeurde en wat dat mensenkind daar kwam zoeken. Toen Meneer Merel hoorde wat het probleem was floot hij een deuntje en zei: “Klim op mijn rug. Ik breng je naar de toren van de Sint-Michielskerk. Naar de fee.”.

Op naar Dorien, de stadsfee

Zo gezegd, zo gedaan. Marie klom op de merel z'n rug. Ze vlogen hoog door de lucht over de stad waar Marie het huis van oma en opa herkende vanuit de hoogte. Maar ze hadden geen tijd te verliezen en vlogen recht naar de torenspits waar ze landden voor de deur van de woning van de fee. De merel floot zijn mooiste deuntje. Het deurtje ging open en daar stond de fee mooier dan ooit in haar prachtige kledij. “Wat een mooi liedje Meneer Merel.”, sprak de fee. “En je hebt die lieve Marie meegebracht. Wat is er gebeurd? Hebben jullie mij nodig?”.

Wat een mooi liedje, Meneer Merel. En je hebt die lieve Marie meegebracht. Wat is er gebeurd? Hebben jullie mij nodig?

De hebzuchtige ekster

Marie vertelde dat de elfen op haar beroep hadden gedaan, omdat hun koningin ontvoerd was en dat ze haar nergens konden vinden en dat de elfenkoning ontroostbaar was en welke ramp dat allemaal wel was. De fee dacht even na en vroeg: “Hoe was de koningin gekleed?”. “Met haar mooie blauwe mantel en haar diadeem met de grote diamant op haar hoofd.” zei Marie. “Aha!”, zei de fee. “Dan weet ik wie de ontvoerder is! Wie is bekend als dief van al wat blinkt en fonkelt?”. “De ekster!” riep Meneer Merel. “Juist.”, zei de fee. “Maar die zal zijn prooi niet zomaar teruggeven. Ik ga met jullie mee.” Ze nam haar toverstok, sloot haar deurtje en daar gingen ze, met Marie op de rug van Meneer Merel.

Al vliegend vroeg de fee aan Meneer Merel of hij wist waar de ekster woonde. “In die hoge beuk in het Geitepark, naast de gaaipers van de boogschutters.”, wist Meneer Merel. Ze landen bovenop de gaaipers en zagen dat de ekster op zijn nest zat en zijn prooi beschermde. “Luister,”, zei de fee “ik zal hem weglokken met glitter en fonkeling zodat jullie bij het nest kunnen om de koningin te bevrijden.”.

Zo gezegd, zo gedaan. De fee liet haar toverstok blinken en schitteren in de verste hoek van het Geitepark en de ekster, gulzig en hebzuchtig als hij was, vloog erop af om dat fonkelding te stelen en naar zijn nest te brengen. Maar de fee sprak een toverspreuk uit en richtte haar toverstok op de ekster die meteen verstijfde en niet meer kon bewegen. Meneer Merel en Marie waren ondertussen naar het eksternest gevlogen en vonden daar de koningin. Bang en snikkend in een hoekje van het nest vastgebonden. Ze bevrijdden haar en vlogen samen met de fee naar het ouderlijke huis van Marie waar de koningin met de koning en haar volk werd verenigd.

Bang en snikkend vonden ze de koningin in een hoekje van het nest vastgebonden.

Feest in het elfenkasteel

Het was feest in het elfenkasteel! De koning dankte uitbundig de fee, Meneer Merel en al wie geholpen had zijn beminde koningin terug te vinden. Maar vooral Marie die van haar favoriete elf een bedankingskus kreeg waarop zij meteen weer in een flits haar normale grootte terugkreeg. Nu alles in orde was nam de fee afscheid en flitste terug naar haar toren van de kerk.

Toen opa uit zijn dutje ontwaakte zat Marie met een gelukkige glimlach te spelen met het elfenkasteel. De fee keek nog eens vanop haar toren naar haar stad en zag dat het goed was.

De Toverhoed

Beluister hier het verhaal van De Toverhoed.

Moderne tijd

Toen kwam de moderne tijd. De mens woelde alles om met machines. Ze geloofden in niets meer behalve geld en eigen pleziertjes. Voor sentiment was er geen tijd en in kaboutertjes die woonden in het Sterrebos geloofden die grote mensen al helemaal niet. De kaboutertjes zijn dan - tot hun grote spijt in hun kleine kabouterhartje - weggegaan. Ze hadden verdriet om wat de mensen deden met wat zij gedurende eeuwen hadden verzorgd en bewaard.

Hals over kop vertrokken de kaboutertjes toen de eerste kettingzagen de bomen aanvielen en dat ruwe volkje hun paddenstoelen vertrapten. Zo gehaast en angstig dat de kabouterkoning die zelf in dat hoogste torenkamertje woonde, zijn hoed vergat. En zo lag die hoed daar, eenzaam en alleen, van iedereen verlaten en vergeten.

Toen de graaf en gravin het kasteel verlieten stond het vele jaren leeg. Het Sterrebos zag er verwaarloosd uit.

In zijn haast en angst vergat de kabouterkoning zijn hoed...

Hermientje

Op een dag kwamen nieuwe mensen in het kasteel wonen. Een heel beschaafd en rustig koppel, lieve mensen met een heel lief, mooi en braaf dochtertje. Hermientje was haar naam. Ze was door iedereen graag gezien. Ze had mooie bruine haren en prachtige blauwe ogen met een zachte blik. Ze had veel poppen. Bij elke gelegenheid kreeg ze wel eentje omdat ze daar zo van hield.

Op een dag kwamen vriendjes en vriendinnetjes op bezoek voor haar verjaardag. Ze hadden veel plezier, ze lachten en speelden. Ze gingen naar de grote zolder van het kasteel. Bij het verstoppertje spelen verborg Hermientje zich in het hoogste torenkamertje. Daar scheen een gouden zonnestraal door het kleine venstertje, precies op de kabouterhoed. Toen Hermientje die zag dacht ze eerst: "Wat een vuile vod is dit?", maar toen ze het stof afschudde zag ze dat het een mooie hoed was. Het zonnestraaltje, dat door het kleine venstertje piepte, gaf de ronddwarrelende stofdeeltjes een gouden pinkeling zodat de hoed nog veel mooier leek. Betoverend mooi. Hermientje nam dat leuke hoedje mee en ’s avonds op haar slaapkamer zette ze het hoedje op het hoofd van haar lievelingspop en legde die bij haar in bed. Het was een heel leuke dag geweest en het vinden van dat hoedje waar niemand iets van wist, was de kroon op het werk.

Daar, in het hoogste torenkamertje, botste Hermientje op de blinkende kabouterhoed.

De poppen aan het werk

Die nacht had Hermientje de mooiste dromen. Maar wat zij niet wist was dat, eenmaal ze in slaap gevallen was, de belletjes van het hoedje zachtjes rinkelden. Meteen kwamen alle poppen tot leven. De belletjes rinkelden opnieuw en daar klommen ze allemaal in een lange stoet door haar venstertje naar buiten, het bos in.

De poppen gingen aan het werk in het bos. Ze wiedden en ze plantten, ze oogstten en ze zaaiden. Ze zamelden voedsel in voor de diertjes, hielpen nestjes maken. Ze werkten naarstig door het eerste ochtendgloren. Toen Hermientje ’s morgens wakker werd zaten alle poppen terug op hun plaats. Haar lievelingspop had nog steeds het hoedje op. Zo gaat het nu nog elke nacht door, waardoor het Bergmolenbos er met zijn mooi kasteel er verzorgt bij ligt.